Limburgse Successieoorlog 1283-1289 Deel III De slag bij Woeringen

Gepubliceerd op:

Valkenburg, 02-06-2007

De Heren van Valkenburg. Walram en de strijd om de Limburgse Erfopvolging (1283 – 1289) Deel III

De Slag bij Woeringen 5 juni 1288

5 juni 1288, de feestdag van de H. Bonifatius. De geallieerde troepen van de graven van Luxemburg, Reinoud van Gelder, de aartsbisschop van Keulen en een groot aantal ridders uit het oude Hertogdom Limburg (clan Scavedries) hebben zich verzameld in Neuss en trokken verder naar Brauweiler waar ze hun kamp opsloegen. In de vroege morgen van de 5e juni, na de mis in Brauweiler te hebben bezocht en gebiecht te hebben, trekt het leger onder aanvoering van Siegfried van Westerburg (aartsbisschop) op naar het 12 kilometer verder gelegen Woeringen, naar de “Fühlinger Heide”om precies te zijn.Walram van Valkenburg-Montjoie is ook aanwezig. De naam Montjoie (Monschau) wordt hier met opzet genoemd, omdat de erecodex het Walram niet toestond om als leenman van Brabant (Walram had Valkenburg in 1274 in leen aan Brabant opgedragen) tegen zijn leenheer te vechten, maar hij deed dit als heer van Montjoie. Walrams strijdkreet “Montjoie, Montjoie” wordt in de bronnen (Jan van Heelu) ook nadrukkelijk genoemd. Inmiddels had de Hertog van Brabant, gewaarschuwd door zijn verkenners, stelling betrokken op een kleine heuvelrug zuid-oostelijk van de “Worringer Bruch” (moeras) ten noord-westen van het huidige Fühlingen (zie schets). Vermoedelijk rond 11.00 uur in de morgen treffen de geallieerde troepen in. Ze stellen zich in slagorde op ten westen van het huidige Fühlingen op, waarbij de Luxemburgse / Limburgse (Scavedries) contigenten zich in het midden opstellen tegenover de Brabantse / Limburgse (Mulrepas) ruiterij, de rechtervleugel wordt bezet door de Kur-keulse troepen van de aartsbisschop, die tegenover de troepen van Adolph van Berg, de Keulse burgermilitie en de boerenmilitie uit het graafschap Berg komt te staan. De linkerflank wordt bezet door de Gelderse troepen van Reinoud van Gelder. Zij staan tegenover de ruiterij van Gülick en de graaf van Looz (Loon) en het Brabantse voetvolk (zie schets). De bronnen lopen wat uiteen, maar in totaal hebben er naar schatting zo’n 9.000 – 10.000 strijders aan de slag deelgenomen (een ongekend aantal in die tijd). Beide partijen waren aan elkaar gewaagd. De bronnen vermelden zo’n 2300 ridders te paard aan Brabantse zijde en zo’n 2800 aan geallieerde zijde. Het voetvolk wordt aan Brabantse zijde op 2500 man geschat, aan geallieerde kant waren dat er naar schatting 1400. De slag begint en meteen aan het begin worden er aan geallieerde zijde cruciale fouten gemaakt, die de uiteindelijke afloop van de strijd zullen bepalen. Zo breekt de aartsbisschop kort na aanvang van de slag door de linies van de Keulse burgermilitie en de Bergse boerenmilitie, waarop deze op de vlucht slaan. Hierdoor verbreken de aartsbisschoppelijke troepen de formatie en geven daarmee de Brabantse troepen de kans om alsnog de flank te sluiten. Op de linkerflank stoot de Gelderse ruiterij door de linies van Gülick/Looz en denkt de strijd reeds gewonnen te hebben. Ook hier breekt de formatie, doordat een deel van de Gelderse troepen overgaat tot het plunderen van het Brabantse kamp. De strijd was het heftigst tussen de middencontingenten waar de Brabantse ruiterij in een fel gevecht verwikkeld was met de Luxemburgse / Limburgse ruiterij. Daarbij raakt Hertog Jan I weliswaar gewond aan een arm, doch weet de strijd voort te zetten. Bij de volgende stormaanval sneuvelt graaf Walram van Luxemburg-Ligny, kort daarop rond 13.30 uur sneuvelt diens broer Hendrik van Luxemburg door het zwaard van Walter van Bisdomme en tot slot ook Balduin van Luxemburg, waarmee een hele generatie Luxemburgse graven in Woeringen het leven liet. De strijd is ongemeen hard en bloedig en de geallieerden troepen zijn licht in het voordeel, als rond 15.00 uur de graaf van Berg met verse troepen en de in de morgen gevluchte Keulse burgermilitie en Bergse boerenmilitie opnieuw een aanval waagt over de kwetsbare rechterflank van de aartsbisschop. De milities slaan op alles en iedereen, waarbij er geen onderscheid gemaakt wordt tussen “vriend” en “vijand”. De aartsbisschop biedt kort daarop zijn capitulatie aan Godfried van Brabant aan, waarmee aan geallieerde kant de gehele rechter flank wegvalt. Doordat de Gelderse linkervleugel door het verbreken van de formatie ook niet meer op sterkte is, raakt Reinoud van Gelder gewond, maar wordt, door zijn vriend aan Brabantse zijde, Arnold van Loon “gevangen” genomen. Met een list probeert Arnold hem te laten vluchten, Reinoud wordt echter herkend en alsnog naar het Brabantse kamp gevoerd. Ondertussen voerden de “Scavedriessen” en de “Mulrepas” hun “eigen” strijd op het slagveld. De clan “Scavedries” had de eer opgeëist om de strijd te mogen openen en had daardoor aanzienlijke verliezen geleden. De “Mulrepas”, die zich lange tijd achter de Brabantse ruiterij hadden gehouden, zagen nu hun kans schoon en stormden op hen los. De dappere “Scavedriessen” dachten echter niet aan vluchten, met het gevolg, dat er slechts 4 van hen het overleefden.

In het midden van het slagveld houdt Walram van Valkenburg-Montjoie dan als laatste van de bondgenoten moedig stand. In het heetst van de strijd ging zijn standaard verloren (een teken van nederlaag in de middeleeuwen), maar hij liet zich terstond een nieuwe banier brengen. Walram formeerde de overgebleven manschappen en ging onder de strijdkreet “Montjoie, Montjoie” over tot de tegenaanval. De ene na de andere vijand sneuvelt onder Walrams strijdbijl. Dan raakt hij in een tweegevecht met de graaf van Gülick, die hij aan de hals verwond. Walrams strijdbijl fonkelt en ook de proost van Aken bijt in het stof, dan echter wordt Walram zelf geraakt door een Gülickse ruiter en verliest daarbij een stuk van zijn neus. Walram moet zich hierop terugtrekken en ofschoon Arnold van Loon en Walrams zwager Arnold van Stein aan Brabantse kant vechten, kan hij dankzij hen het slagveld levend verlaten. Nu ook Walram het slagveld verlaten heeft, slaan de overgebleven troepen op de vlucht of geven zich over. De slag is gestreden, Brabant heeft gewonnen, echter Walram denkt er niet aan zich te onderwerpen aan de Hertog van Brabant. Hierop gaat Hertog Jan I in augustus 1288 over tot de belegering van Valkenburg. Winnen zou de Hertog echter niet. Walram die niet in Valkenburg was, sloeg terug en viel het Brabantse land binnen alles verwoestend en rijke buit meevoerend. In september 1288 versloeg hij de heer van Mellet een leenman van Brabant waarop de Hertog het beleg van Valkenburg moest afbreken om zijn Brabantse bezittingen te verdedigen. Walram trok zich terug in Namen en bestuurde tijdens de gevangenschap van zijn zwager Reinoud (1288-1289) Gelderland. Door tussenkomst en bemiddeling van de Franse koning en na vrijlating van Reinoud van Gelder, tekende Walram op 16 oktober 1289 alsnog de vrede met de Hertog van Brabant en huldigde hem als leenheer van de goederen die Walram van hem als Hertog van Limburg in leen hield. De vrede werd tot aan Walrams sterven in 1302 ook niet meer verbroken. Hoe Walram aan Montjoie kwam in het volgende artikel van de Stichting Vestingstad Valkenburg.

Auteur: Marc Habets

Bronnen : J.M. van de Venne, Geschiedenis van het kasteel van Valkenburg, zijn heren en hun drossaarden, 1951

S. Corsten, Die Herren von Valkenburg, 1981, Provincie Limburg, De Slag bij Woeringen, 1988,

Rijmkroniek “die yeeste van den slag van Woeringen”, Jan van Heelu, 1292